Het is hier slordig, ongepolijst, niet harmonieus' | 'Bio-art, dat is nog een niche. Niemand vindt het interessant' (Here it is disorderly, unpolished, not harmonious | Bio art, that's still a niche. No one thinks that's interesting)

Karolien Knols (2010)
De Volkskrant, 16 July

Karolien Knols - Twintig hectare natuurgebied, industrieterrein, loodsen en kassen. En daartussen: kunst, kunst, kunst. Dat is de Verbeke Foundation van privéverzamelaar Geert Verbeke, voorheen baas van een transport- en overslagbedrijf. Specialisatie: grote installaties en bio art – levende kunst. ‘Een museumdirecteur heb ik hier nog nooit gezien.’

Honderdzestigduizend ton geperst papier zit er in een van de installaties van de Belgische kunstenaar Peter De Cupere, een ‘huis’ van afval, met twee verdiepingen en drie slaapkamers. Elfhonderd kilo per baal, geregeld bij een recyclingbedrijf en met een vorkheftruck op hun plek gezet.

Heeft de kunstenaar niet zelf gedaan, zegt Geert Verbeke, oprichter van de Verbeke Foundation in Kemzeke, vlakbij Antwerpen. Dat deed hij. Net als het vullen van honderden vuilniszakken voor de Black Garbage Iglo. En het neerzetten van tientallen olievaten, voor de Oil Barrel House, een ronde kamer van olievaten.

Twee weken is hij er – samen met zijn vrouw, zijn curator en zijn technicus – mee bezig geweest. Toen alles stond, vonden ze dat de installatie Garbage City Holiday Park in de ruimte toch niet helemaal tot zijn recht kwam. Zijn ze, een paar meter verderop, weer helemaal opnieuw begonnen.

‘Voilà’, zegt Verbeke (57), lang grijs haar, overhemd met korte mouwen, de handen van een harde werker, ‘da’s toch een prachtig, abstract, monumentaal werk? En het zegt ook nog iets, hè: dat we alles weggooien in deze maatschappij.’ Hij waarschuwt maar vast: veel van wat we vandaag te zien krijgen, heeft te maken met recycling. Een statement? Ja, maar niet alleen.
Geert Verbeke kan gewoon niets weggooien.

Een originele Keith Haring op een container van een voormalige surfclub uit Knokke. Een installatie van mospanelen die ’s nachts worden bijgelicht en gesproeid, tot ze, millimeter voor millimeter, uitgroeien tot een sculptuur van mos. Een van pvc-buizen gemaakt Strandbeest van Theo Jansen dat kan worden voortgeblazen door de wind, een schrijvende haas van Stan Wannet, en een meters lang ontwerp van een ‘autogenerating, self-refueling, hydrogen based, low cost, zero emission, autonomous gipsy zeppelin baseship’ – achtergelaten door artist in residence Lieven Standaert.

Dit is de Verbeke Foundation. Een privéverzameling kunst langs de snelweg van Antwerpen naar Knokke, maar evenzogoed een verzameling verhalen die samen de fascinatie van Geert Verbeke blootleggen – voor de dood, voor vergankelijkheid, voor natuur en wetenschap. Luister maar eens als hij stilstaat bij het werk van een van zijn favoriete kunstenaars, Cosmopolitan Chicken van Koen Vanmechelen. Dan begint hij uit te leggen wat we zien, in de kippenren: een experiment dat twaalf jaar geleden begon met het kruisen van een Mechelse kip met een Poule de Bresse. ‘De bastaard die daaruit voortkwam, kruiste hij met een Engelse, de volgende bastaard met een Spaanse, de volgende met een Russische, een Hollandse. Uiteindelijk wil hij een kip kweken die de genen van alle kippen in de wereld in zich draagt. Dat is toch een geniaal idee? En een metafoor voor de mensheid: dat we moeten openstaan voor andere culturen.’

Of hoor hem praten over Cow, van Martin uit den Boogaard. ‘Een koe, geslacht in 1990, de niet-eetbare delen – kop, voorpoten, ingewanden, achterpoten en staart – in glazen bokalen gestopt. Martin was er eerder bij dan Damien Hirst, en zijn werk is ook nog zoveel interessanter. Hirst laat alleen op een esthetische manier een voorstelling van een dode koe zien: op sterk water.

'Maar wat doet Van den Boogaard? Hij stopt een dood dier in een bokaal. Steekt er een voltmeter in, meet de energie die vrijkomt bij het ontbindingsproces, die energie zet hij over op een computer, en die computer zet het weer om in beeld en geluid. ’De constante zoem die tot in de verste hoeken van de tentoonstellingsruimte te horen is: ‘Ik vind dat fantastisch. Zen, bijna.’

Zes jaar geleden zag Verbeke de koe voor het eerst. ‘Ik ging met Martin mee naar de kelder, en daar stond het werk, onder doeken opgeborgen. Het was het eerste werk waar ik een schok van kreeg. Niet misselijk maar: wow. Nadien heb ik zo’n ervaring nooit meer gehad.’

Wat het werk voor hem betekent? ‘De gedachte dat er nog leven in ons zit als we al dood zijn. Mij moeten ze niet verbranden. Stop maar een voltmeter in mijn kist en zet maar een computer op mijn zerk.’

Je hoeft hem maar even behendig een vorkheftruck te zien besturen om te weten dat de wieg van Geert Verbeke niet in een museum heeft gestaan. In de jaren zeventig begon hij met een kippen- en veevoederbedrijf. In de jaren tachtig werd hij de baas van een groot transport- en overslagbedrijf. Negentig man in dienst, elke ochtend om half zes aan het werk.

Op een dag zag hij op een fabrieksterrein een grote stalen sculptuur van Herman van Nazareth staan, en werd geraakt. Geen idee waarom. Hij voelde het in zijn buik. Hij nam contact op met Van Nazareth, die zulke monumentale beelden bleek te maken, dat hij ze zelf niet kon vervoeren.

Dat ging Verbeke doen. ‘Zo ben ik een tijd lang met hem meegegaan naar tentoonstellingen, en daar ontmoette ik mensen uit een heel andere wereld dan die van het transport, een wereld waar je met schoonheid van doen kreeg – nu ja, niet altijd.’

En toen is hij gaan lezen. En gaan verzamelen. Eerst sculpturen uit de jaren vijftig en zestig, na de aankoop van een collage van Jean Jacques Gaillard, alleen maar collages, van Belgische avant-gardekunstenaars als Paul Joostens, George Herbiet, Henri van Straten. Toen hij meer dan tweeduizend werken in zijn huis had opgeslagen en hij er zijn kont niet meer kon keren, besloot hij samen met zijn vrouw te stoppen met het transport, en van zijn hobby hun werk maken.

In 2003 werd de zaak verkocht, en begonnen ze op het terrein waar vroeger de containers werden gelost, aan het bouwen van de Verbeke Foundation. Kröller Müller Museum en Museum Insel Hombroich, zoiets stond Verbeke voor ogen. Een plek waar kunst een verbinding aan zou gaan met de natuur. In 2007 gingen ze open: een museumdomein van twintig hectare bosgebied, water, weiland, industrieterrein, loodsen, kassen en serres.

‘Dit museum wil geen oase zijn’, zo staat de bedrijfsfilosofie op een muur geschilderd. Geert Verbeke laat niet na het steeds te benadrukken: ‘De Verbeke Foundation is een plek waar alles in beweging is, ongepolijst, slordig, onharmonieus. Zoals het leven zelf’.

Zo kan het gebeuren dat in de serre die als feestruimte wordt verhuurd, op een zondag vierhonderdvijftig man van de Rotary kreeft eten ten behoeve van de daklozen van Antwerpen, terwijl honderd meter verder een artist in residence uit zijn caravan komt om aan het werk te gaan. Of dat de vrouwen van de Rotarymannen met een glaasje champagne in de hand worden rondgeleid, terwijl een technicus zich van hot naar her verplaatst, om te boren, te zagen, te timmeren.

Ook ongewoon voor een museum: dat je op het terrein kunt slapen, in tenten of in de CasAnus van Joep van Lieshout. Een darm van bruin polyester, de anus gesitueerd naast het matig doorspoelend toilet.

Fijne ervaring, ’s avonds om tien uur, bij een ondergaande zon, over het verlaten terrein langs alle kunstwerken lopen: de prachtige Dome van Aneas Wilder, gemaakt van lariks uit de Ardennen, twintig meter hoog. Even verder, onder de bomen, staat het eindexamenwerk van de jonge Nederlandse kunstenaar Jason van der Woude. Een jaar lang woont hij als artist in residence in een auto naast zijn ‘huis’ van raamkozijnen, gebouwd op de fundering van een oude schuur. Het lijkt wel een Mondriaan, met die vlakverdeling van de kozijnen.

Word je ’s morgens vroeg wakker, staat Carla Verbeke, de echtgenote van Geert, met een picknickmand met het ontbijt voor de deur. Verbeke zelf is dan al bezig een metershoge sculptuur van de Belgische performancekunstenaar Raphael Opstaele te verplaatsen. Weer een anekdote: ‘Hij is een keer met de bus naar Kameroen gereden om vijfhonderd bamboestokken te kappen. Toen zijn ze teruggereden naar België, en in elk land dat ze passeerden, hebben ze een paar bamboestokken geplaatst. Vanuit België zijn ze naar de noordpool gereden. Ook op die reis hebben ze overal bamboestokken achtergelaten. Zo heeft hij een wereldwindorgel gemaakt. Dat is toch een fantastisch, poëtisch idee? Alleen: die man heeft nooit een werk verkocht. Nooit.’

Ook artist in residence Egied Simons is al uren uit de veren. Simons, Rotterdammer, woont en werkt sinds maart 2010 vier dagen per week op het terrein van de Verbeke Foundation. Zijn project heet Liquid Files. Om zes uur staat hij op, trekt zijn laarzen aan, en gaat in de bossen, de vijvers, de kassen, op zoek naar materiaal: schimmels, vlinders, hommels, visjes, vliegen, spinnenwebben, boomschors, verbrand hout.

Dat wordt tussen glas geplaatst in diaraampjes, en via projectoren worden die miniatuurtjes afgebeeld op een witte muur, opgeblazen tot een formaat van twee bij drie meter. In een klap wordt het abstract werk, dat, zegt Simons, goed zou passen in een museum als De Hallen in Haarlem, of De Pont in Tilburg.‘Maar ik heb geen idee of ze zijn komen kijken, dat moet je Geert vragen.’

Ja, er is iemand van De Hallen op bezoek geweest. Verder heeft Geert Verbeke in de drie jaar dat zijn fundatie geopend is, niet een keer een curator van een museum de hand geschud. Het MuHKA, museum voor moderne kunst in Antwerpen, een kwartier rijden van Kemzeke: ‘Die komen hier niet kijken. Da’s te dichtbij, hè? Ze kunnen toch beter subsidie krijgen om naar China te vliegen? Zijn ze lekker veertien dagen weg. Die mensen krijgen overheidsgeld, dat moet toch opgeraken?’

Cynisch, hij geeft het meteen toe. ‘Maar ik constateer: die mensen zijn niet nieuwsgierig naar wat hier gebeurt.

‘Afgunst zal er ook wel zijn. We zijn een privé-initiatief, we draaien zonder een cent subsidie. We hoeven aan niemand verantwoording af te leggen, geen rapportjes te schrijven. Dat geeft flexibiliteit. Als we twee weken voor de opening van een tentoonstelling ergens interessant werk zien, kan het nog mee. In een gewoon museum zijn ze drie jaar vooruit volgeboekt.’

Dadaïst, surrealist en anarchist, zo omschrijft Verbeke zichzelf. Hij mag het graag zeggen:‘Zonder dwarsliggers geen spoor.’ Toch mogen we de Verbeke Foundation niet als een antibeweging zien. Daarvoor interesseert het hem echt te weinig wat er in de kunstwereld gebeurt. ‘In België zijn ontzettend veel kunstverzamelaars, maar ze lopen allemaal achter hetzelfde aan. De meeste mensen kopen met hun oren. Ik koop met mijn ogen. Ik zoek liever onbekende kunstenaars die verfrissend werk maken, en of ze bekend worden? Mij interesseert dat niet. Of hun werk meer waard wordt? Mij interesseert dat ook niet.

‘Ik ben nu bezig een collectie bio-art op te bouwen. Kunst, gemaakt van levende materialen. Met een link naar de wetenschap, soms met commentaar op het milieu. Dat is nog een niche in de kunstwereld, niemand vindt het interessant. Kan mij dat schelen? Nee. Ik vind het mooi, en ik denk dat het de toekomst heeft. Ik vind dat de kunstenaar van de maatschappij en van de natuur is, maar hij wordt door museumdirecteuren uit zijn context genomen en in een witte ruimte gezet. Daar heb ik het moeilijk mee.’

De kunstwereld de snelweg, de Verbeke Foundation de ventweg ernaast. Dat beeld bevalt hem wel. Over vijf jaar hoopt hij met de inkomsten van de bedrijfsfeesten voldoende geld binnen te halen om meer personeel aan te nemen, en meer werk te kopen. Tot die tijd buffelen ze met zijn vieren zestien uur per dag om de boel draaiend te houden. Dat er geen tijd is een omgevallen vitrinekast op te ruimen, of de elektronica te repareren waardoor de twee konijnen van Stan Wannet aan hun bureaus weer kunnen typen en schrijven – pech. Carla Verbeke zegt het nuchter: ‘Het publiek moet de beweging er maar bij denken.’