Opdrachtkunst verkeerd geïnterpreteerd (Wrong interpretation of art assignment)

Liesbeth Melis (1990)
De Architect, March

Utrecht daagt kunstenaars uit

Twee jaar geleden werd een aantal kunstenaars gevraagd een imaginair project voor de stad Utrecht te maken. Zij waren vrij in het zoeken van een lokatie en er werden geen beperkingen opgelegd in de zin van financiële haalbaarheid of technische uitvoerbaarheid. Doel van deze opzet was om de discussie over kunst in de gebouwde omgeving nieuw leven in te blazen. Of een dergelijke opzet hiertoe enige aanleiding biedt valt echter zeer te betwijfelen. De resultaten van dit Utrechtse experiment zijn vastgelegd in een publikatie. Bovendien zijn de artefacten nog tot en met 22 april te zien op een tentoonstelling met als titel Onvoltooid Tegenwoordige Tijd in het Centraal Museum te Utrecht.

Dat kunst in de openbare ruimte niet altijd tot even interessante resultaten leidt, daar zal vrijwel iedereen het over eens zijn. De wijze waarop opdrachten worden geformuleerd en randvoorwaarden worden gesteld getuigt vaak van eenzijdigheid en verstarring. Het initiatief van de Adviescommissie voor Beeldende Kunsten in de gemeente Utrecht om door middel van een experiment het navelstaren te doorbreken is dan ook zeker lofwaardig. Het experimentele karakter van Onvoltooid Tegenwoordige Tijd wilden de commissieleden tot uitdrukking brengen door de kunstenaar vrij te laten in de keuze van de lokatie (alleen de stad Utrecht werd aangeboden) en te stellen dat het om zuiver imaginaire projecten ging, dus niet bedoeld voor realisatie. Ook in de keuze van de kunstenaars stelde de commissie zich open op: er werden nauwelijks of geen kunstenaars uit het typische 'opdrachtencircuit' gevraagd en naast coryfeeën als John Körmeling, Luc Deleu, Rudi van de Wint, zijn ook minder bekende namen aan de lijst toegevoegd zoals Arjanne van der Spek, Irini Schrijer, Toine Horvers and Erik Colpaert. De vraag is echter of je door de gebruikelijke randvoorwaarden weg te laten niet het meest fundamentele aspect van kunst in de openbare ruimte wegneemt, zodat je je met recht kunt afvragen of een dergelijk experiment nog wel zinvol is. Cor Blok legt in zijn essay 'Dwaallicht en schemerlamp', opgenomen in het boek 'Onvoltooid Tegenwoordige Tijd', dan ook meteen de vinger op de zere plek door op te merken dat het een cliché is om de randvoorwaarden per definitie als belemmering van de artistieke vrijheid voor te stellen. "Het is de taak van de opdrachtgever te zorgen voor randvoorwaarden - dat is, beperkingen - die uitdagen en inspireren in plaats van belemmeren (en de taak van de kunstenaar om ze als inspirerende uitdagingen te herkennen)" (...) "Een zinvolle opdracht veronderstelt een opdrachtgever die op de hoogte is van de mogelijkheden van de beeldende kunst op het ogenblik en in staat, daarop te reageren met een vraag die voor de kunstenaar wijdere perspectieven opent dan die van de kunstwereld alleen. Zulke opdrachtgevers zijn er niet of nauwelijks: ze zullen moeten worden gekweekt. Aan dat aspect gaat 'Onvoltooid Tegenwoordige Tijd' voorbij."
Maar kwalijker nog dan het weglaten van randvoorwaarden en het zich terugtrekken als opdrachtgever bij opdrachtgebonden kunst - wat in feite een soort van zelfcastratie is - is de inconsequente houding wanneer besloten wordt tot een tentoonstelling. Dan blijkt de opdrachtgever ineens weer wel de kop op te steken. Alle nadrukkelijk niet voor uitvoering bestemde concepten moesten vertaald worden in visueel aantrekkelijke kunstwerken. Consequenter was het geweest het bij het boek te laten. Temeer omdat de meeste projecten, zoals blijkt uit de tentoonstelling, zich moeilijk laten vertalen in een museale tentoonstelling. Nu heeft de commissie toch net weer datgene gedaan wat ze nu juist had willen voorkomen, namelijk betuttelen.
Een ander aspect wat het Utrechtse experiment nogal problematisch maakt is dat de opgave niet adequaat is gesteld. Gevraagd werd "uit te gaan van de stad als ruimtelijk en maatschappelijk gegeven en de kunst als visie daarop", met andere woorden na te denken over de stad als fenomeen. Dit is echter iets heel anders dan "kunst in de openbare ruimte". Want dat kan ook een hele autonome kunsttoepassing zijn, die behalve aan de zuiver persoonlijke wereld van de kunstenaar slechts refereert aan een willekeurige plek in Utrecht. Het voorstel van Rudi van de Wint voor de oprichting van een bestaande sculptuur ergens in Utrecht is hiervan een expliciet voorbeeld.
Het Utrechtse experiment biedt dan ook nauwelijks enige aanleiding om het verstarde denken over kunst in de openbare ruimte te doorbreken. En daar zijn zeker niet alleen de kunstenaars debet aan. Er zitten prachtige vondsten bij zoals het idee van Egied Simons, die de plattegrond van de stad boven de gebouwen uittilt, waardoor je al lopend door de stad de structuur ervan ervaart. Of het innemende voorstel van Albert Hien om de cultuurhonger van de toerist te stillen door een gigantisch aquaduct boven het gedempte deel van de Singelgracht aan te leggen en allerlei musea in een direct van de inhoud afgeleide vorm op te richten. Ook Kawamata met zijn voorstel om de smalle steegjes die het station Hoog Catharijne met de grachten in de binnenstad verbinden te markeren met prachtige houten constructies valt op. Kortom: een reeks vrijblijvende projecten, waarvan de meeste theoretisch weliswaar uitvoerbaar zijn, maar tegelijkertijd allesbehalve correct. Immers geen enkele randvoorwaarde was gegeven. Naast ontwerpen, die variëren van een nostalgisch verlangen naar verloren tijden tot het rigoureus de rug toe keren van de stad, zoals John Körmeling doet met zijn visionaire ontwerp voor een megastructuur op Oude Rijn, is er ook een aantal kunsttoepassingen van tijdelijke aard, zoals de geluidssculptuur van Toine Horvers of het op ontmoetingen met Utrechtenaren gerichte project van Irini Schrijver. Maar ook daarvan kun je nauwelijks beweren dat ze een nieuw licht werpen op de vastgelopen discussie over kunst over de gebouwde omgeving. Het zijn en blijven incidenten, die - hoe interessant op zichzelf ook - verstrekt autonoom zijn. Hoe je het ook wendt of keert, de totstandkoming van een goed kunstwerk in de gebouwde omgeving is afhankelijk van een intelligente opdrachtgever, een goed kunstenaar en vooral een inspirerend en stimulerend klimaat, zoals dat bijvoorbeeld in Barcelona het geval is.